
Scheepswerf Barkmeijer | Briltil (bewerking)
In Briltil werd in de 19e eeuw vooral aan binnenschepen gewerkt – en tegen het einde van die eeuw ook aan ijzeren trekschuiten van het Friese “snik”-type.
-
De werf in Briltil kwam rond 1840 van de grond toen Gerrit Jans Barkmeijer er land kocht en met zijn zoons een scheepstimmerwerf begon. Er kwamen houten loodsen, arbeiderswoningen en zelfs twee uitgegraven “hellinggaten” om schepen te kunnen bouwen en kranen. In 1857 ging de werf over op zoon Berend. (ssrp.nl)
-
Tot in de jaren 1880 bouwde men hout, daarna schakelde de werf als een van de pioniers in het Noorden over op ijzer (vanaf 1887), aanvankelijk voor tjalk-achtige binnenschepen. Metingen in een scheepsregister laten de Briltilse productie zien vanaf de jaren 1870 en bevestigen dat het hoofdzakelijk om binnenschepen ging. (ssrp.nl, S2HO)
-
Specifiek voor trekschuiten: in Briltil zijn in de jaren 1890 Friese snikken gebouwd, het regionale trekschuit-type (zeilend én te jagen vanaf het jaagpad). Een goed gedocumenteerd voorbeeld is de ijzeren snik Hoop op Welvaart (1894), door Berend Barkmeijer gebouwd voor de beurtdienst Burum–Groningen; lengte ca. 14,1 m, breedte 3,22 m, diepgang ~0,55 m. Een tweede voorbeeld is Rintjes Snikke (circa 1898), eveneens bij Barkmeijer Briltil. (ssrp.nl, De Binnenvaart)
-
Wat typekenmerken betreft: de Friese snik had een langgerekt silhouet met een voller, tjalkachtig achterschip, voer met grootzeil/gaffeltuig maar werd op trekvaarten ook getrokken – precies het werk van de trekschuit. (nl.wikipedia.org)
Samengevat: de Briltilster werf van (met name) Berend Barkmeijer professionaliseerde in de loop van de 19e eeuw van hout naar ijzer en leverde in de jaren 1890 robuuste, ijzeren Friese snikken voor de regionale beurt- en trekvaart – concrete voorbeelden daarvan zijn “Hoop op Welvaart” (1894) en “Rintjes Snikke” (±1898). (ssrp.nl, De Binnenvaart)

Door AI samengestelde afbeelding; artistieke interpretatie.
Met scheepswerf Barkmeijer heeft Stroobos een van de oudste werven van het Noorden. De werf stond er al aan het begin van de negentiende eeuw. In 1850 werd de familie Barkmeijer eigenaar van deze werf. Op 20 oktober viert de scheepswerf haar 150-jarig bestaan. Om daar nog eens 150 jaar bij te kunnen tellen, is het nodig dat Barkmeijer een buitendijkse afbouwplaats verwerft. De beoogde locatie is Harlingen. Inmiddels heet het bedrijf Barkmeijer Shipyards en is het geen familiebedrijf meer. Al participeert er nog steeds een nazaat van de gebroeders Barkmeijer in het bedrijf. Wel wordt door de directeuren Henk Koning en Hans Hagedoorn nog steeds in dezelfde geest en met dezelfde mentaliteit gewerkt als vroeger. Hagedoorn: "En dat betekent de mouwen opstropen, maar niet op een naïeve manier."
Hagedoorn (51) is van huis uit technicus en kwam ongeveer 25 jaar geleden bij het bedrijf binnen als directeursassistent, wat er op neer kwam dat hij werd ingezet als manusje van alles. De reden was dat het bedrijf in de jaren zeventig een enorme groei doormaakte. "Niet qua omvang, maar wat betreft product." Barkmeijer wilde niet alleen maar binnenvaartschepen maken, maar zich meer en meer richten op de bouw van zeeschepen. Dat betekende dat er in het buitenland zaken moest worden gedaan. Wat een heel andere aanpak vereiste. "De scheepsbouw was altijd een ambachtelijk vak en ineens vlogen er termen als procesbehandeling over tafel. En er moesten uitgebreidere afspraken worden, gemaakt. Barkmeijer had veel kennis van zaken, maar was niet bekend met de internationale markt."
Tot dan toe had het bedrijf het gered met mond tot mond reclame. Moest een schip onderweg naar Groningen of Amsterdam worden gerepareerd, dan gingen ze aan bij Barkmeijer. Ze kwamen toch door de vaart. Barkmeijer had toen nog een florerende machinefabriek en hield zich vooral bezig met reparatiewerkzaamheden en het motoriseren van schepen. Dat werd destijds als een gat in de markt gezien. En dat bleek het ook te zijn, want het bedrijf was zelfs een tijdje hoofdvertegenwoordiger van Daf-scheepsmotoren in Noord-Nederland.
Dat er voor werd gekozen om alle pijlen op de bouw van zeeschepen te richten, hield automatisch in dat de keuze werd gemaakt om de reparatietak van het bedrijf langzaam dood te laten bloeden. "De reparatiemensen werden niet meer aangevuld en ook het aantal draaibanken werd afgebouwd." Toch is het nog maar een paar jaar geleden dat de term machinefabriek uit de naam van de scheepswerf verdween. "Ik heb daarop aangedrongen, omdat het verkeerde verwachtingen schiep. Deze ingrijpende verandering ging redelijk gemakkelijk. Omdat het geleidelijk ging. Zo geleidelijk dat de mensen, zich er ook niet zo bewust van waren."
De keus voor de bouw van zeeschepen bleek achteraf een goede. Maar dat het gebeurde had volgens Hagedoorn alles te maken met toeval. "De toenmalige vereniging voor scheepsbouwers Conoship, niet te verwarren met het huidige Conoship International bv, nam toentertijd ook wel eens orders aan om coasters te bouwen. Op een gegeven moment had een Noorse rederij een schip besteld, maar was er geen werf beschikbaar. Met twijfel in het hart hebben ze de order toen maar aan Barkmeijer gegeven, een werf die nog nooit zoiets had gedaan. Barkmeijer leverde boven verwachting goed werk. En doordat het bewijs was geleverd dat het bedrijf het kon, waren ze geloofwaardig voor rederijen die een nieuw zeeschip wilden laten bouwen. En dus werd het roer aarzelend omgegooid." In een paar jaar tijd ging het van schepen van 1500 ton naar 3000 ton, 6000 ton en naar 8000 ton. Elk jaar werden de schepen groter. "En we groeiden uit van 50 naar 80 man. In de praktijk houdt dat in dat we 120 mensen aan het werk hebben. We besteden het timmer-, schilder- en loodgieterwerk uit."
Begin jaren negentig werd er een overdekte scheepsbouwhal geopend. De hal was een manier om het bedrijf te wapenen tegen concurrentie uit lagelonenlanden. Niet dat, Hagedoom daar nou zo bang voor is. "Toen ik destijds koos voor de scheepsbouw, zei iedereen doe dat nu niet, dat gaat toch naar Japan. En toen geloofde ik er ook al geen barst van. Daarna was het Korea, het Oostblok en China. En als in Zuid-Afrika alle stamoorlogen zijn uitgevochten, zul je vast horen dat, de scheepsbouw daar naar toe gaat. Maar onderhand is Barkmeijer er nog steeds."
De laatste jaren is het de scheepsbouw in het Noorden erg goed gegaan. "Niet met iedereen. Een paar werven hebben het loodje gelegd. Maar als je zorgt voor een hoge productiviteit en kwaliteit levert, red je het. Bedrijven kunnen er een heleboel zelf aan doen. Je kunt geen ijzer met handen breken. Maar je kunt dat wat je doet, wel zo goed mogelijk doen."
Hagedoom heeft een verschrikkelijke hekel aan de borrelpraat van scheepsbouwers onderling. "Er wordt alleen maar met een schuin oog gekeken naar wat anderen allemaal doen. Dat gaat dan van; heb je al gehoord dat er een order boven de markt hangt? Dan denk ik: ja, ik zie 'm hangen. En ik zeg: Die gaat de hele wereld over. Ik werk er hard aan om'm te krijgen. Dat zouden jullie ook moeten doen, in plaats van af te tasten of anderen 'm voor je neus wegkapen. Ik ben gewoon niet iemand die meteen naar binnen gaat als er donkere wolken hangen. Want misschien gaat het wel niet regenen. En mijn ervaring is dat als het wel regent, dat vaak veel minder hard gebeurt dan menigeen denkt." De mouwen opstropen dus? "Ja, maar niet op een naïeve manier."
"Het enige nadeel van de huidige locatie is dat we achter veel kunstwerken zitten. Daarmee bedoel ik bruggen en sluizen. En we zijn natuurlijk ingebouwd in een woonkern. We krijgen steeds meer te maken met milieurestricties. En dus denk ik er best wel eens over na hoever we zouden zijn geweest als de werf eerder was verhuisd. Dat is vaker door de verschillende eigenaren van Barkmeijer in overweging genomen. Maar een ander pand betrekken is niet iets wat je zomaar even doet. Je zal je mensen wel mee moeten nemen. Want ons personeel is de motor van het bedrijf."
Van oudsher werken er veel 'jongens' uit de omgeving bij Barkmeijer. "Vroeger kwam het merendeel uit de dorpen Gerkesklooster en Stroobos. Die gingen tussen de middag - als ze lang pauze hadden - op de fiets naar huis. Anders dan bij werven in het westen, komen de werknemers bij ons nog steeds voornamelijk uit deze omgeving. Omdat we weten dat dat onze kracht is, kun je er niet omheen dat die mensen hun bestaan hier hebben en dat die het wel prettig vinden zoals het nu gaat. Het is dus geen kwestie van je boeltje oppakken en wegwezen. Hoewel het geen must is om naar een andere locatie te verhuizen, is het wel lastig dat je nu bijvoorbeeld de stuurhut van een schip dat eigenlijk al klaar is moet takelen om het schip naar een zeehaven te krijgen. Het zeeschip kan anders eenvoudigweg niet onder de bruggen door die op de route liggen. Om op zeker te spelen voor de lange termijn, moeten alle bruggen tunnels worden", zegt Hagedoom gekscherend, of we moeten een buitendijkse afbouwplaats erbij zien te krijgen."
Er liggen plannen om een dergelijke werf in Harlingen te bouwen. "De provincie Friesland en de gemeente Harlingen hebben ons dat vier jaar geleden gevraagd toen er sprake van was dat we dat in Lelystad zouden doen." Dat project is volgens Hagedoorn mislukt omdat de plaatselijke overheden niet mee wilden werken. In Harlingen willen de overheden de afbouwplaats graag in een nieuw te bouwen haven hebben. "Het zal nog wel een paar jaar duren. Maar dat het er komt is zeker. De gemeente heeft inmiddels alle benodigde grond in eigendom." Misschien hoeft Hagedoorn niet meer zo lang te wachten. Barkmeijer heeft ook oren naar het overnemen van een deel van de buitendijkse werf Frysian Shipyard bv, eveneens in Harlingen. "Maar er zijn meer kapers op de kust en het is of het één of het ander." Als de buitendijkse afbouwplaats eenmaal een feit is, blijft het huidige bedrijf deelcomponenten bouwen en worden de coasters in Harlingen afgebouwd. Er is geen sprake van sluiting van de vestiging in Stroobos en dus ook niet van ontslagen. "Niemand gelooft dat. Alleen onze eigen werknemers, omdat hier over dat soort dingen heel openlijk wordt gesproken. Dat is het geheim van Barkmeijer."
bron: Nieuwsblad van het Noorden