Door AI gegenereerde afbeelding; artistieke interpretatie.

1. Bedrijfsmodel van de trekschuit (Ezinge – Groningen v.v.)

A. Kern van de onderneming

  • De trekschuit (“snik”) verbond Ezinge met Groningen via het Reitdiep en het Oldehoofsche Kanaal.

  • Vertrek half zes ‘s ochtends, aankomst Groningen ca. 10 uur → lossen, bestellingen doen → terug om 15:00 uur, Ezinge ca. 19:00 uur.

  • Er was minimaal één afvaart per dag → ongeveer 300 tot 330 vaarten per jaar (uitgaande van marktdagen, school- en leveringsbehoeften, maar winterperiodes konden hinder geven).

  • Het schip vervoerde personen, goederen en deed boodschappendiensten.

B. Bezetting

  • Minimaal 3 personeelsleden:

    1. Schipper/eigenaar (zoals Folkert).

    2. Tweede schipper of knecht.

    3. Snikjong (12+ jaar): verzorgde paard, lijn, leveringen in Groningen.

  • Personeelskosten: Daniël (zoon) kreeg f 50,– loon tot sterfdag Folkert → dus ca. f 70–80 per jaar voor een volwassen knecht/kind.

C. Tarieven (bron: reglement)

Personenvervoer

  • Volwassenen: f 0,20 per rit.

  • Kinderen 5–12 jaar: f 0,12.

  • <5 jaar: gratis.

Goederenvervoer (enkele voorbeelden)

Goederen Tarief per eenheid
Aardappelen, wortels, knollen f 0,125 per mudde
Biggen/speenvarkens f 0,15 per stuk
Bier f 0,30 per vat / 100 kannen
Boter f 0,20 (¼ ton), f 0,15 (⅛ ton)
Brood f 0,10 per zak
Brieven f 0,05 per stuk

2. Schatting potentiële jaaromzet

Scenario-analyse omzet

A. Personenvervoer

  • Stel gemiddeld 5 passagiers per rit, ca. 300 dagen/jaar:

    • 5 × f 0,20 × 300 = f 300 per jaar.

B. Goederenvervoer

  • Ezinge → Groningen → Ezinge, agrarische producten + retourgoederen.

  • Stel gemiddeld 15 mud aardappelen (f 0,125) + 3 vaten bier (f 0,30) + 5 zakken brood (f 0,10) + 3 stuks vee (f 0,15):

    • Per rit: ± f 3,50.

    • Jaar: ± f 1.050.

C. Boodschappenservice & brieven

  • Snikjong deed bestellingen, leverde brieven en kleine pakketten.

  • Stel ± f 0,50 extra inkomsten per rit → f 150 per jaar.

Totale jaaromzet (geschat)
± f 1.500 tot f 1.700 per jaar.

 

3. Kostenstructuur

Kostenpost Schatting per jaar Toelichting
Voer trekpaard ± f 100 Lijnkoeken, hooi → schuld Roelfsema toont belang
Onderhoud schip ± f 120 Teer, reparaties, dekzeilen, klein houtwerk
Onderhoud tuigage ± f 30 Lijnen, riemen, haken, treil
Huisvesting paard ± f 40 Stalling in Groningen + Ezinge
Personeel (knecht/snikjong) ± f 70–80 Zie Daniëls loon
Havengelden / ligplaats ± f 40 Stalling in Groningen, Noorderhaven
Rente lasten ± f 206,88 Op 10 leningen, zie vorige berekening
Verzekering ± f 30 Niet expliciet genoemd, maar vaak verplicht
Overige variabelen ± f 50 Kleine herstellingen, fooien, etc.

Totale geschatte kosten: ± f 650 tot f 700 per jaar (excl. aflossingen).

4. Financiële kernobservaties

A. Marginale winstmarge

  • Jaaromzet: ± f 1.500–1.700.

  • Jaarlijkse operationele kosten: ± f 650–700.

  • Bruto bedrijfsresultaat: ± f 800–1.000 vóór rente en aflossingen.

  • Rente: ± f 206,88 → netto ruimte ± f 600–800.

  • Maar: met een leningenlast van ~f 4.500 en weinig aflossingscapaciteit → structureel onhoudbaar.

B. Structurele schuldgroei

  • Vanaf 1878 elke paar jaar nieuwe obligaties: waarschijnlijk voor:

    • Aankoop nieuwe ijzeren schuit (duurder dan houten).

    • Onderhoud/vervanging trekpaard.

    • Vaste lasten woning + ligplaatsen.

  • Bij Folkert zie je rond 1896–1897 een schuldenpiek:

    • Hypotheek bij J. Vonk: f 1.400 (½ last Folkert).

    • Obligatie bij zoon Jakob: f 325, juli 1897.

    • Leverancierskrediet (Roelfsema, De Vries): openstaand eind 1897.

C. Marktontwikkelingen: krimpende marges

Vanaf ca. 1880 concurrentie door spoor Groningen–Leeuwarden.

Rond 1895 kwamen goedkopere stoombootdiensten vanuit Groningen.

Vanaf 1905 werd zelfs vee per snik vervoerd, maar dat was lapwerk om inkomsten te vergroten.

In 1910 werd de snik vervangen door een stoombootje (“Tuksharm”): dit bevestigt dat het oude model niet meer rendeerde.

5. Nieuwe aannames en overpeinzingen

  1. Sociaal-economische druk
    De familie Huizinga was waarschijnlijk meer vervoerder voor het dorp dan ondernemer met vrije prijsvorming.
    Stoppen met de lijnvaart betekende ook dat Ezinge geen verbinding meer had met de stad → sociale druk om door te gaan, zelfs met lage marges.

  2. Liquiditeitsvalkuil
    De onderneming kon dagelijkse kosten dekken, maar grote investeringen (nieuwe ijzeren schuit, hypotheek op woning) werden volledig gefinancierd met leningen.
    Er werd niet afgelost → rente stapelde zich op → structurele schuldopbouw.

  3. Bedrijfsrisico's onderschat
    Het bedrijf draaide op één productiemiddel (de schuit) en één trekpaard.
    Elk defect, vorstperiode of ongeluk → meteen forse omzetdip.

  4. Technologische disruptie
    Binnen twintig jaar gingen de marges omlaag door spoor en stoomvaart → maar ondernemers als Folkert konden niet snel switchen, omdat:

    • Kapitaal vastzat in de schuit.

    • Schulden hen “gevangen” hielden.

    • Alternatieve werkgelegenheid schaars was.